Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7107

Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers801420-08; 615111-08 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

rechtbank veroordeelt verdachte wegens aanwezig hebben van 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en het hebben van een hennepkwekerij tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank spreekt verdachte vrij van bewerking van cocaïne en het verrichten van voorbereidingshandelingen daartoe. Tevens verwerping van verweren ten aanzien overschrijding wettelijke termijn inverzekeringstelling en overschrijding redelijke termijn.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummers: 801420-08; 615111-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum en plaats] wonende te Roosendaal thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda raadsvrouw mr. Verpaalen, advocaat te Tilburg 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging met betrekking tot parketnummer 801420-08 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Ten aanzien van parketnummer 801420-08: Primair: samen met anderen ongeveer 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft bewerkt; Subsidiair: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het terugwinnen van 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en/of dat materiaal opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van parketnummer 615111-08: Feit 1: samen met anderen ongeveer 19.000 hennepplanten heeft geteeld; Feit 2: samen met anderen electriciteit heeft gestolen. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht ten aanzien van parketnummer 801420-08 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de bewerking van een materiaal bevattende cocaïne. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van zijn zoon en tevens medeverdachte dat hij na 1 december 2008 beter niet meer in de loods kon komen, dit in combinatie met het telefoontje van dezelfde zoon naar verdachte waarin hij zegt dat de politie naar de loods wil ‘waar dat ene’ staat. In de loods van verdachte aan de [adres] werd op 3 december 2008 een cocaïnewasserij aangetroffen. In de loods werden 205 zakken van 450 gram cacaopoeder ( = 92,25 kilo) gevonden. Verdachte beschikte als enige over de sleutel van de loods. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 1] in combinatie met het aantreffen van diens telefoonnummer in de gsm van verdachte valt volgens de officier van justitie op te maken dat er een directe link is tussen verdachte en de aangetroffen caravan in de loods. Tevens wijzen enkele medeverdachten verdachte aan als de eigenaar van de loods en verklaren zij dat hij met hen bemoeienissen heeft gehad in de tenlastegelegde periode. In de loods hing een bijzondere geur die door een ieder is geroken. Deze geur was dermate opvallend dat er in ieder geval vragen zouden moeten zijn opgekomen. In de loods van verdachte werden cocaïnesporen aangetroffen in bijna alle chemicaliën en in de cacao. Ook werd 400 gram cocaïnabase aangetroffen. Verbalisant [naam verbalisant 1] verklaart dat alle aangetroffen chemicaliën en attributen nodig zijn om het wasproces te laten slagen. Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is cocaïne in de loods en op de filters in de gelaatsmaskers aangetroffen. [naam verbalisant 1] bevestigt dat het goed mogelijk is dat de cocaïnebase in de pleegperiode verkregen kan zijn. Er is daarom sprake van een gedeeltelijk eindproduct en er is dragermateriaal aangetroffen. De rol van verdachte is dat hij zijn loods beschikbaar heeft gesteld voor de handelingen met betrekking tot het bewerken van een materiaal bevattende cocaïne en dat hij zich actief heeft bemoeid met de werkzaamheden van zijn medeverdachten, waardoor hij als medepleger van het primair tenlastegelegde kan worden beschouwd. De officier van justitie acht ten aanzien van parketnummer 615111-08 ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep (feit 1) en dat hij samen met zijn medeverdachten hiervoor electriciteit heeft gestolen (feit 2). Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat op 10 augustus 2007 in de loods van verdachte ongeveer 1900 hennepplanten werden aangetroffen en dat er 2 knippers werden aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds 2005 wist dat er een kwekerij in zijn loods zat en dat hij als huur € 2700 per maand ontving. De zoon van verdachte heeft verklaard dat de kwekerij er al minimaal 3 jaren heeft gezeten en dat er 10 oogsten zijn geweest. Ook de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren over de rol van verdachte. Volgens de officier van justitie heeft verdachte actieve bemoeienissen gehad met de kwekerij. Daarnaast heeft hij al die tijd geweten dat er een kwekerij in zijn loods zat en wist hij hoeveel mensen eraan gewerkt hebben. Uit de aangifte door Essent Netwerk BV blijkt dat er voor ruim € 300.000 aan electriciteit is gestolen. Verdachte verklaart dat ene [naam] de stroom heeft geregeld. Er is een stroomstoring geweest en medeverdachte [medeverdachte 1] is verdachte hiervoor komen waarschuwen. [medeverdachte 1] bevestigt dat verdachte naar deze storing is gaan kijken en dat verdachte hem heeft geholpen met het vervangen van de stekkers. Gelet hierop is de officier van mening dat verdachte wist dat er op illegale wijze stroom werd afgetapt. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van parketnummer 801420-08 niet tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het bewerken van een materiaal bevattende cocaïne kan komen. Verdachte heeft verklaard dat hij pas op 3 december 2008 voor het eerst geconfronteerd werd met de aanwezigheid van de Colombianen en de caravan in diens loods. Verdachte heeft niets met dit feit te maken. Hij heeft geen weet gehad van hetgeen zich in de loods heeft afgespeeld, hij heeft geen verstand van chemicaliën en hij heeft geen banden met Colombia. Tenslotte spreekt hij geen Spaans. Verdachte kan door de medeverdachten herkend zijn, omdat hij over het terrein heeft gelopen. Daarnaast zijn de medeverdachten niet geconfronteerd met meerdere foto’s om verdachte daaruit aan te wijzen. Ook heeft verdachte niet met getuige [naam getuige 1] over de caravan gesproken. Het kan zijn dat de Colombianen door een ander dan verdachte de loods zijn binnengelaten, omdat er sleutels door derden kunnen zijn bijgemaakt. Tevens verklaren de Colombianen dat zij slechts 1 dag in de loods hebben verbleven. Verdachte dient daarom van dit feit vrijgesproken te worden. De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van parketnummer 615111-08 niet tot een bewezenverklaring van het telen van hennep kan komen (feit 1). Verdachte is pas op 14 januari 2005 met de kwekerij bekend geworden op het moment dat ene [naam] bij hem aan de deur verscheen en hem mede deelde dat er zich een hennepkwekerij in de loods bevond. Uit verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt dat de hennepkwekerij niet van verdachte was, aldus de verdediging. Ook betwist de verdediging dat verdachte wist dat er 10 oogsten zouden zijn geweest. Hij heeft immers nimmer enig voordeel genoten uit de opbrengst van de hennepkwekerij. Verdachte dient dan ook van het telen van hennep vrijgesproken te worden. De rechtbank kan ook niet tot een bewezenverklaring komen van de diefstal van electriciteit (feit 2). De kwekerij werd voorzien van stroom door een aggregaat. Pas toen het aggregaat kapot ging, is er kennelijk met de stroom geknoeid. Dit was enkele weken voor de inval op 10 augustus 2007. Verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan diefstal van electriciteit. Verdachte dient daarom ook van dit feit vrijgesproken te worden. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Ten aanzien van parketnummer 801420-08 Algemeen Naar aanleiding van een milieucontrole in opdracht van de gemeente Roosendaal is verbalisant [naam verbalisant 2] in de functie van toezichthouder B op grond van de Wet milieubeheer en de Wet economische delicten op 3 december 2008 omstreeks 09.50 uur naar het bedrijfsterrein aan de [adres] gegaan. Verdachte is de eigenaar van de loods . Bij het betreden van het terrein constateerde [naam verbalisant 2] diverse milieuovertredingen en andere vreemde zaken. Zo zag [naam verbalisant 2] een zeecontainer waarbij hij een geluid hoorde dat klonk als het blazen van een luchtuitlaat. Ook zag hij tussen de loods en de container een op kunststof gelijkende luchtuitlaat. [naam verbalisant 2] wilde om die reden binnen in de loods zijn controle vervolgen. Omdat de aanwezige zoon van verdachte geen sleutels tot zijn beschikking had, werd verdachte gebeld met de mededeling dat [naam verbalisant 2] de loods wilde betreden. Nadat verdachte en de eveneens geïnformeerde verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] ter plaatse waren gekomen, heeft [naam verbalisant 2] verdachte gevorderd om de toegangsdeur te openen en hem zodoende de toegang tot de loods te verschaffen. Bij het openen van de loods roken de verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] een bijzondere geur en zagen zij op meerdere plaatsen tonnen met chemische stoffen en beschermingsmiddelen. Vanwege het vermoeden dat in de loods een XTC-lab was gevestigd, werd het onderzoek door [naam verbalisant 2] overgedragen aan de politie en heeft [naam verbalisant 2] zijn eigen milieucontrole vervolgd. In een deel van de loods stond een caravan waaruit stemmen kwamen. Bij het openen van deze caravan bleken er vijf Spaanstalige mannen in te liggen slapen, zijnde de medeverdachten [mededader 1], [mededader 2], [mededader 3], [mededader 4] en [mededader 5]. In de loods werden 205 zakken van 450 gram cacaopoeder, totaal 92,25 kilogram, aangetroffen. Deels waren deze zakken geleegd en was de inhoud aan een chemisch proces onderworpen. Slechts 15 zakjes waren nog gevuld . Daarnaast trof men in een bloempot een hoeveelheid van 400 gram cocaïnebase aan . Narcotests gaven een positieve reactie op cocaïne, welke voorlopige conclusies later werden bevestigd door het NFI . Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. Verbalisant [naam verbalisant 1] van het LFO heeft verklaard dat hij bij het betreden van de container een zurige geur rook die hij herkende als de geur die behoort bij de bewerking van cocaïne. Verder zag hij naast een zwarte bak twee kenmerkende houten mengstokken die veelal gebruikt worden bij het mengen van chemicaliën bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal. In de container bevond zich een groot aantal goederen die [naam verbalisant 1] herkende als behorend bij het terugwinproces van cocaïne. Er werd wasbenzine gevonden en er stonden en lagen diverse dozen en zakjes waarin cacaopoeder zat of had gezeten. Concluderend was er volgens [naam verbalisant 1] sprake van het wassen van cocaïne uit cacaopoeder dat recentelijk in gang was gezet. In de loods werden diverse gebruikte mondkapjes/halfgelaatsmaskers gevonden welke zijn bemonsterd door het NFI. De bemonstering vond plaats aan de binnenzijde bij de ventilatieopeningen ter hoogte van de mond en bij de randen die aansluiten op het gezicht van de drager. Ten aanzien van vier maskers kon worden vastgesteld dat deze (onder meer) gedragen zijn door de medeverdachten [mededader 1], [mededader 2], [mededader 4] en [mededader 5]. Deze halfgelaatsmaskers zijn tevens getest op de aanwezigheid van cocaïne. De door medeverdachten [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 4] gedragen maskers bevatten cocaïne, specifiek aanwezig in een filter van het masker. Rol van verdachte Medeverdachte [mededader 2] heeft verklaard dat verdachte de loods opende op het moment dat hij op 1 december 2008 in Roosendaal aan kwam. Verdachte deelde tevens mede dat hij de loods moest schoonmaken en dat hij gebruik van de caravan mocht maken. Deze caravan is op 1 december 2008 door verdachte de loods binnen gereden . Medeverdachten [mededader 5] en [mededader 4] herkenden verdachte, nadat hen een foto van verdachte werd getoond, als de eigenaar van de loods. [mededader 5] is aan verdachte voorgesteld op het moment dat hij bij de loods werd afgezet. Ook verklaart hij dat verdachte altijd heel erg voorzichtig deed door alles af te sluiten. [mededader 4] heeft verdachte gezien toen hij bij de loods werd afgezet. Op grond van bovenstaande verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de opvang van de medeverdachten door de loods te openen om hen vervolgens binnen te laten en door de caravan naar binnen te rijden opdat de medeverdachten daarin konden slapen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de medeverdachten en een caravan in zijn loods waren, wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank is op grond van het procesdossier en het onderzoek ter zitting met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder primair en subsidiair onder A tenlastegelegde vanwege gebrek aan voldoende bewijs dat verdachte als medepleger van deze feiten kan worden beschouwd. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zeggenschap had over de activiteiten die zich in zijn loods afspeelden. Evenmin is bewezen dat verdachte uitvoeringshandelingen met betrekking tot het verwerken van een materiaal bevattende cocaïne heeft verricht. Tenslotte is niet bewezen dat hij daartoe voorbereidings-handelingen heeft verricht. De rechtbank acht op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2008, zijnde de dag waarop zijn medeverdachten voor het eerst in de loods waren, tot en met 3 december 2008, zijnde de dag van de inval, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn loods een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig was. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de bewezenverklaarde hoeveelheid zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Degene die de eigendom en de beschikkingsmacht heeft over een loods kan in beginsel verantwoordelijk worden geacht voor de aanwezigheid van datgene wat zich in die loods bevindt. Voorts kan die persoon in beginsel geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen in die loods aanwezig is. Verdachte heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van genoemd uitgangspunt dient te worden afgeweken. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn medeverdachten en een caravan in zijn loods waren ongeloofwaardig. Hiervan uitgaande was verdachte ervan op de hoogte dat zijn loods werd gebruikt door vijf Zuidamerikaanse mannen, die daar in een caravan verbleven. De rechtbank neemt daarom aan dat verdachte heeft geweten dat zijn loods werd gebruikt voor activiteiten die waren gerelateerd aan harddrugs en dat er dus harddrugs in de loods aanwezig waren. Ten aanzien van parketnummer 615111-08 Feit 1 Op 10 augustus 2007 is in de loods van verdachte aan de [adres] een hennepkwekerij aangetroffen . Uit onderzoek is gebleken dat de in beslag genomen planten ook daadwerkelijk hennepplanten betroffen , zijnde verboden middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er een hennepkwekerij in zijn loods was. Verdachte had de loods verhuurd aan ene [naam]tje en kreeg hiervoor € 2700 per maand. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn heftruck werd gebruikt voor de toelevering van materialen voor de kwekerij. Uit de verklaring van Michael Luijken blijkt dat de hennepkwekerij op dat moment minimaal 3 jaren geleden was ingericht en dat John [medeverdachte 1] en Sjang [medeverdachte 2] de hennepplanten onderhielden. Tevens verklaart hij dat zijn vader de eigenaar van de hennepkwekerij is. De rechtbank is, anders dan de verdediging, gelet op bovenstaande in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepplanten gedurende de gehele tenlastegelegde periode. Feit 2 Zoals reeds hiervoor is overwogen, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank betrokken bij de aangetroffen hennepkwekerij aan de [adres]. Uit het aangifteformulier van Essent Netwerk BV blijkt dat de stroomkabel rechtstreeks, zonder meter, was aangesloten op de installatie van Essent Netwerk BV. Er werd electriciteit zonder meter afgetapt en dus niet geregistreerd. Op het bovenstaande adres stond verdachte als klant geregistreerd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte na een stroomstoring samen met hem de hennepkwekerij opnieuw heeft opgestart door de stekkers te vervangen. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat bij een hennepkwekerij de electriciteit veelal op illegale wijze wordt afgenomen. De rechtbank acht gelet op bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de diefstal van de electriciteit. Voor wat betreft de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte vanaf het moment van de stroomstoring wetenschap had van het illegaal aftappen van de stroom. Verdachte heeft op zaterdag 11 augustus 2007 verklaard over een stroomstoring die “afgelopen zaterdag” had plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de stroomstoring waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard op 4 augustus 2007 heeft plaatsgevonden. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Ten aanzien van parketnummer 801420-08 (subsidiair onder B) in de periode van 1 december 2008 tot en met 3 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92,5 kilogram, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; Ten aanzien van parketnummer 615111-08 1. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 augustus 2007 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. in de periode van 4 augustus 2007 tot en met 10 augustus 2007 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen electriciteit toebehorende aan Essent Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van voorarrest. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening te houden met de rol van verdachte in het geheel en het nadeel dat hij zal ondervinden nu een ontnemingsvordering door de officier van justitie is aangekondigd. Tenslotte is de periode van het voorarrest bijzonder zwaar voor verdachte geweest. Gelet op bovenstaande verzoekt de verdediging de straf te matigen. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Hierbij had verdachte een faciliterende rol door zijn loods en een caravan, waarin de medeverdachten sliepen, beschikbaar te stellen. De activiteiten die in de loods van verdachte plaatsvonden, moeten, gezien de aangetroffen hoeveelheid materiaal, hebben gezien op verdere verspreiding en verhandeling van cocaïne. Cocaïne is een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. De verspreiding en de verhandeling hiervan gaan vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich hier echter niet om bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast heeft verdachte zich met zijn mededaders op betrekkelijk grote schaal beziggehouden met het illegaal kweken van hennep. Tenslotte heeft hij ten behoeve van de hennepkwekerij electriciteit gestolen. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts leveren kwekerijen, waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en wederom slechts gehandeld uit winstbejag. Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij als medepleger van het bewerken van materiaal bevattende cocaïne kan worden beschouwd dan wel dat hij hiertoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. Ook weegt zij ten gunste van verdachte mee dat hij niet eerder veroordeeld is. Tenslotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de richtlijnen die zij hanteert voor de aanwezige hoeveelheid hennepplanten in de hennepkwekerij en het aanwezig hebben van voornoemde harddrugs. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het medeplegen van het bewerken van een materiaal bevattende cocaïne. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte voornoemde stof opzettelijk aanwezig heeft gehad, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De verdediging heeft bepleit dat de behandeling van de strafzaak met betrekking tot parketnummer 615111-08 erg lang op zich heeft laten wachten, zodat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Vorenstaande zou moeten leiden tot strafvermindering. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een strafzaak in eerste aanleg in beginsel op zitting moet worden berecht binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, behalve als er sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen dat de behandeling van de zaak van verdachte langer heeft geduurd. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in onderhavig geval naar het oordeel van de rechtbank wel voor. De politie heeft volgens de verklaring van de officier van justitie ter zitting na de aanhouding van verdachte doorgezocht naar de identiteit van de ‘Marokkaan’. Deze medeverdachte stond vervolgens in december 2008 gesignaleerd, waarop hij is aangehouden en verhoord. De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter zitting vast dat verdachte eerder was gedagvaard om voor deze feiten voor de politierechter te verschijnen, maar dat deze dagvaarding is ingetrokken, omdat verdachte inmiddels was aangehouden voor een nieuw strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door het handelen van het openbaar ministerie niet zodanig in zijn belangen geschaad dat er consequenties, zoals strafvermindering, aan zouden moeten worden verbonden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Door de verdediging is ten aanzien van parketnummer 801420-08 aangevoerd dat verdachte na de daarvoor geldende wettelijke termijn in verzekering is gesteld, zodat dit verzuim tot strafvermindering ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet leiden. De rechtbank overweegt dat een vormverzuim bij de inverzekeringstelling geen vormverzuim is in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Wel kan een dergelijk verzuim aan de orde worden gesteld ter gelegenheid van een verhoor bij de rechter-commissaris na een verzoek van het openbaar ministerie op grond van artikel 59a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Tegen dit oordeel van de rechter-commissaris staat geen hogere voorziening open. Ingevolge de beslissing van de Hoge Raad van 8 mei 2001 (NJ 2001/587) is een beslissing over de rechtmatigheid van aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte voorbehouden aan de rechter-commissaris. Diens beslissing is door het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht onaantastbaar. De rechtbank moet daarom uitgaan van de juistheid van deze beslissing. Nu de rechter-commissaris de aanhouding en inverzekeringstelling rechtmatig heeft geacht, verwerpt de rechtbank dan ook het verweer van de verdediging. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 13, en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van de onder primair en subsidiair onder A tenlastegelegde feiten (parketnummer 801824-08); Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Ten aanzien van parketnummer 801420-08 Subsidiair onder B: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; Ten aanzien van parketnummer 615111-08: feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 september 2009. Mr. Volkers en Vermaat zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging Parketnummer 801420-08 Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 03 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt ongeveer 92,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10 lid 4 Opiumwet subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: A) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 03 december 2008 te Roosendaal en/of op andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 92,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen: - (telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of - zich en/of een of meer anderen (telkens) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met een of meer ander personen in Nederland en of in het buitenland inzake de productie en/of verkoop en/of afname en/of levering van (een) hoeveelhe(i)d(en) harddrugs en/of inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en/of materialen; en/of grondstoffen en/of apparatuur voor het terugwinproces van hardrugs (cocaine) uit die grondstoffen en/of de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); EN/OF B) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 3 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92,5 kilogram, in elk geval een (handels)hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen rachten het vijfde lid van artikel 3a van die Wet; art 10a ahf/sub 1 Opiumwet art 10a ahf/sub 2 Opiumwet art 10a ahf/sub 3 Opiumwet art. 2 ahf/ond C Opiumwet art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet art 10 lid 4 Opiumwet art 10 lid 5 Opiumwet Parketnummer 615111-08 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 augustus 2007 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19.000 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 3 ahf/ond C Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 augustus 2007 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Essent, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming; art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht